Aan de volkstellingen ontlenen we de basisgegevens voor de beschrijving van een land. Daar staat ook in wat mensen geloofden. Met de cijfers uit de volkstellingen is dan ook een goed beeld te schetsen van bijna twee eeuwen kerkelijke geschiedenis. Die cijfers tonen enkele markante ontwikkelingen: een steeds grotere diversiteit aan kerkelijke richtingen, een omvangrijke ontkerkelijking die hervormden aanvankelijk veel harder trof dan katholieken en het opkomen van kleinere geloofsgroepen, waaronder moslims.

In de volkstellingsformulieren stonden vragen die inzicht moesten geven in de samenstelling van de bevolking (mannen en vrouwen naar leeftijd, huwelijksstaat en weduwschap), sanitaire situatie (één dan wel meerdere gezinnen in een woning) en het geloof. De antwoorden op deze vragen vormen de basisgegevens voor de demografie. De volkstellingen vormden tot 1971 de ultieme bron voor de beschrijving van de kwantitatieve geschiedenis van kerkelijke gezindten. Wat we sindsdien weten over aantallen gelovigen, kerkelijkheid en kerkgang, is ontleend aan steekproefonderzoek.

 

Kerkelijke gezindten
Het overzicht van de stand van de kerkelijke gezindten stond al in de oudste edities van de volkstelling, die van 1830 en 1840. In de samenvattende tabellen stonden alleen de hoofdrichtingen: protestanten, rooms-katholieken, Israëlieten (joden) en de ‘niet genoemde gezindten’ (in 1830 exclusief Limburg1)). Vanaf de volkstelling van 1849 komen ook de kleinere gezindten in de tabellen. Uit deze telling bleek dat 56 procent van de bevolking protestant was en 38 procent katholiek. De overige gezindten (vooral Luthersen, doopsgezinden en Nederduitse en Portugese Israëlieten) telden op tot iets meer dan 6 procent. Onder deze groep zijn ook 40,3 duizend christelijk afgescheidenen, 1,3 procent van de bevolking. Het waren mensen die vanaf 1834 zijn uitgetreden uit de Nederlands hervormde kerk, die zij te modern en te liberaal vonden. Het is de eerste scheur in het hervormde bolwerk. Hun aantal is blijven groeien. In 1859 waren het er 65,7 duizend (2,0 procent), in 1869 107,1 duizend (3,0 procent) en in 1889 189,2 duizend (4,2 procent). Bij de volkstelling van 1889 bleek dat de hervormde kerk nog eens 181 duizend kerkleden (4 procent) had verloren bij de kerkscheuring, de zogenaamde Doleantie.

Uittreding en nieuwvorming
De kerkvoorkeuren zijn in de loop van de negentiende eeuw flink gaan bewegen. Dat leidde tot de stichting van nieuwe kerken, maar ook tot kerkverlating. ‘Geen gezindte’ werd een rubriek in de volkstelling die steeds vaker werd ingevuld. Die beweging van uittreding en nieuwvorming bleef een kenmerk van de kerkelijke ontwikkeling in ons land. Na geschillen over theologische kwesties schorste de synode van de gereformeerde kerken in 1926 en 1944 plaatselijke predikanten. Deze dissidenten stichtten vervolgens nieuwe kerken: de Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband (1926) en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt, 1944). De kerkvoorkeuren werden diverser, binnen de hoofdstromingen, maar ook daarbuiten. Gezindten die zich in de loop van de negentiende eeuw presenteerden in de volkstellingstabellen zijn bijvoorbeeld de Islamieten (1879), adventisten (eerste opgave in 1899), Jehova’s getuigen en het Leger des Heils (1899). Van latere datum zijn de Pinkstergroepen (1920) en humanisten2) (1947).

Snelle ontkerkelijking
Ontkerkelijking was de tweede grote ontwikkeling binnen de negentiende- en twintigste-eeuwse kerkgeschiedenis. Sinds de eerste onkerkelijken zich in 1879 in de volkstelling lieten zien, is hun aantal razendsnel toegenomen. In 1879 waren het er twaalfduizend, 0,3 procent van de bevolking. Tien jaar later zijn het er 66 duizend (1,5 procent)in 1930 al meer dan een miljoen (14 procent)in 1971 meer dan 3 miljoen (23 procent). Daarna is het groeitempo nog omhoog gegaan. Het aandeel mensen dat zich onkerkelijk noemt, nam toe tot 41 procent in 1999 en tot 57 procent in 2022. Het betekent dat inmiddels nog maar vier op de tien mensen zich rekenen tot een kerkgenootschap.

Veel onkerkelijken in het noorden
De historische spreiding van onkerkelijken over ons land is markant. Relatief hoog was lange tijd de onkerkelijkheid in de drie noordelijke provincies en Noord-Holland, relatief laag was het in Noord-Brabant en Limburg. Het patroon is eigenlijk al in 1889 ontstaan en is elke tien jaar bij een volkstelling bevestigd. In het genoemde jaar was een clustering van onkerkelijken waar te nemen in de Zaanstreek, Friesland en Groningen. In deze provincies lagen de elf gemeenten met de hoogste percentages onkerkelijken (10 procent of meer). Het waren arbeidersbolwerken. In Friesland was Schoterland (het huidige Heerenveen) zo’n centrum, met een onkerkelijkheidspercentage van 20,5. Het was het district waar de voormalige lutherse predikant Domela Nieuwenhuis in 1888 was verkozen tot Kamerlid voor de Sociaal-Democratische Bond. De ontkerkelijking trof tot 1971 vooral de hervormde kerk, in mindere mate de kleinere gezindten. Het aantal katholieken was dat jaar met 40 procent zelfs groter dan in 1849 (38 procent). Het percentage hervormden was meer dan gehalveerd. Nadien heeft ook de Katholieke Kerk veel aanhang verloren, terwijl de afname van het aantal hervormden doorzette. In de periode 2008–2022 kreeg de ontkerkelijking in Noord-Brabant en Limburg veel vaart.

Katholieke emancipatie
Bij de volkstelling van 1960 bleek dat de katholieken de protestanten in omvang voorbij waren gegaan. Het katholieke aandeel onder de bevolking was in de decennia daarvoor alleen maar toegenomen, tot 40 procent in 1960. Dat van de protestanten was alleen maar teruggelopen, tot 37 procent. Die groei van het katholieke aandeel onder de bevolking ging vergezeld van een gelijktijdige opleidingsemancipatie: ook het aandeel katholieken onder de hoogopgeleiden was sinds 1930 relatief hard gegroeid.

Gastarbeiders
Het percentage van de bevolking dat behoorde tot de kleinere gezindten is tussen 1971 en 2022 sterk gegroeid, van 2 procent (1971) naar 12 procent (2022) waaronder de komst van grote aantallen migranten. Van de 12 procent andere gezindten in 2022 is ongeveer de helft islamiet. De islam werd voor het eerst als gezindte geregistreerd in 187949 personen meest immigranten, in overgrote meerderheid vrouwen uit Nederlands-Indië. Na de Tweede Wereldoorlog nam het aantal moslims sterk toe: in de jaren vijftig door immigratie uit Indonesië, na 1960 door grote groepen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond die hier jaarlijks met vele duizenden als zogeheten gastarbeiders naartoe kwamen. Hun aantal groeide snel tot 625 duizend3) in 1995In 2007/2008 is het aantal moslims berekend op 825 duizend, zo’n 6 procent van de bevolking. Deze omvang heeft hun aantal tot vandaag steeds gehad.

  • Bron: CBS
  • Afbeelding van PublicDomainPictures via Pixabay

 

Door Joop